De Ploeg, het expressionisme en de architectuur
Boeken die te maken hebben met de Amsterdamse School zijn altijd welkom, vooral als zij gaan over onderbelichte aspecten, zoals de Groningse expressionistische architectuur in relatie tot De Ploeg. Kees van der Ploeg, universiteit docent architectuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, publiceerde er onlangs een boek over. Van der Ploeg schreef onder meer een uitstekende en bovendien mooi geïllustreerde biografie over de architect Egbert Reitsma, waaruit ik veel informatie heb gehaald voor deze website. Er was dan ook alle reden om deze nieuwe publicatie met nieuwsgierigheid te lezen.
Expressionistisch idioom
Al in de inleiding zet Van der Ploeg de toon voor het boek. Hij is kritisch over de term Amsterdamse School. Immers, het is altijd weer de vraag wie er tot de Amsterdamse School behoren. Moeilijk te plaatsen figuren verdwijnen daarmee ongewild naar het tweede plan. Verder is de geografische beperking problematisch. Goed beschouwd is de Amsterdamse School de lokale variant van een Europese stijl, het expressionisme. Het is daarom volgens de schrijver juister wat er in Groningen plaatsvond niet slechts te beschouwen als een afgeleide van de Amsterdamse School, maar als “de meest noordwestelijke representanten van het expressionistisch idioom”. Verder opent een dergelijke manier van kijken de weg voor het beschouwen en onderzoeken van andere referentiepunten dan de Amsterdamse groep rond De Klerk. Van der Ploeg gaat wat dit betreft vooral in op de invloed die zou zijn uitgegaan van Duitse architecten als Taut, Böhm en Mendelsohn. Zo is bijvoorbeeld een hoofdstuk gewijd aan de affiniteit die Hendrik de Vries met de architectuurvisioenen van Taut gehad moet hebben. De tekeningen van De Vries zijn fantastisch. In dit verband komt ook de Amsterdamse architect Van Epen aan bod, die vergelijkbare visionaire architectuurschetsen maakte.
De Ploeg
De Ploeg was vooral een vereniging voor beeldende kunstenaars. In tegenstelling tot De Stijl had de beweging geen programma. Het praktische doel stond voorop, namelijk om door samenwerking tentoonstellingsmogelijkheden voor de leden te creëren. Een aantal Groninger architecten was korte of langere tijd verbonden aan De Ploeg. Het boek besteedt de meeste aandacht aan de architecten Reitsma, Van Linge en Bouma. Reitsma is in de ogen van de schrijver “verreweg de belangrijkste expressionistische architect in Groningen”. Volgens de schrijver kan Van Linge niet zonder meer “als enkel een Groningse buitenpost” van de Amsterdamse School worden beschouwd, hoewel hij vooral bij het Amsterdamse architectenbureau Baanders met de stijl van de Amsterdamse School vertrouwd is geraakt. Bouma (“voorlopig lid” van De Ploeg) krijgt acht bladzijden toegewezen, met name foto’s.
Ook niet-Ploeg architecten
Hoewel het boek bedoelt te focussen op De Ploeg, behandelt Van der Ploeg ook de niet-Ploeg architecten van het Groninger architectonisch expressionisme. Meerdere architecten passeren in korte stukjes en foto’s de revue, bijvoorbeeld Wiersema. Jo Boer komt aan bod in het kader van een hoofdstuk over Wiebenga, een vertegenwoordiger van het Nieuwe Bouwen en niet bekend van veel contacten met De Ploeg, zoals de schrijver zelf toegeeft. Volgen hoofdstukjes gewijd aan de architectenduo’s Kazemier & Tonkes en Kuiler & Drewes. Van Kazemier & Tonkes wordt de Lutherzaal in de Groninger Haddingestraat behandeld als “prachtig voorbeeld van uitbundige expressionistische architectuur”. Van Kuiler & Drewes komen de Oosterkerk en het gebouw Odd Fellows aan bod
Beoordeling
Dat het Groninger architectonisch expressionisme een eigen hoek verdient binnen de internationale stroming van het expressionisme en niet als een afgeleide van de Amsterdamse School, vind ik volkomen terecht. Bij mijn bezoeken aan de provincie Groningen in het kader van de manifestatie (daar gaan we weer!) “De Amsterdamse School in Groningen” merkte ik opnieuw dat de term Amsterdamse School aan alle kanten knelt en de lading van de bouwwerken in Groningen heel vaak niet dekt. Het boek van Van der Ploeg zal deze positie naar mijn mening echter niet versterken. De opmaak lijkt op een breed publiek te mikken, maar de tekst met vele bijzinnen is vaak moeizaam te lezen. Het betoog hinkt op meerdere gedachten, die geen van allen goed worden uitgewerkt. De Ploeg lijkt een mooie kapstok maar de auteur beperkt zich daar niet toe. In een kennelijke poging compleet te zijn, wordt naast De Ploeg in vogelvlucht aandacht besteed aan zo ongeveer alle Groninger expressionistische architecten, zonder de diepte in te gaan. Voor Wiebenga wordt zelfs een hoofdstuk ingeruimd, terwijl hij als vertegenwoordiger van het Nieuwe Bouwen niet in het boek thuis hoort. Er is veel te weinig inhoudelijke aandacht voor architecten als Bouma en Boer. Daardoor is het onduidelijk waarom Van der Ploeg Bouma naast Reitsma als “de belangrijkste expressionistische architect in Groningen” beschouwt. Ook aan Jo Boer, die zich volgens de schrijver “tot één van de belangrijkste expressionistische architecten in Groningen zou ontwikkelen” wijdt het boek vooral afbeeldingen.
Hoewel het boek op zich aantrekkelijk is geïllustreerd, roept de keuze van foto’s vragen op. Veelal is sprake van oude zwart-wit foto’s, alsof de gebouwen niet meer in het echt zijn te bewonderen. Geen lezer zal onder de indruk raken van de oude foto van “één van de indrukwekkendste kerkgebouwen van het expressionisme in Nederland” zoals Van der Ploeg de Oosterkerk beschrijft. De Oosterkerk verdient beter! Waarom is ook van het Odd Fellowhuis geen recente kleurenfoto opgenomen? Wat moeten we verder maken van het rioolgemaal van Bouma, verscholen achter een omheining?
Ook bij de theoretische onderbouwing heb ik vraagtekens. Mendelsohn kwam weliswaar aan bod in een aflevering van Wendingen, maar het is betwistbaar of hij als expressionistisch architect gezien kan worden. Eerder wijzen zijn vloeiende vormen vooruit naar het internationalisme. Dat is goed zichtbaar op de illustraties uit Wendingen die in het boek zijn opgenomen. Ik mis ook referenties aan Duitse architecten als Höger en Hoetger. Met hun bakstenen gebouwen (Chilehaus, Anzeiger Hochhaus, Böttcherstrasse Bremen) gelden zij als uithangborden van het Duitse architectonisch expressionisme. Kijk maar eens op een Duitse website over het baksteenexpressionisme, het zijn altijd deze gebouwen die daar besproken worden. Vormden zij geen inspiratiebron? Al met al vind ik dit boek niet meer dan een aanzet om het Groninger architectonisch expressionisme beter op de kaart te zetten.
-
Kees van der Ploeg, De Ploeg, het expressionisme en de architectuur (Uitgeverij WBOOKS, Zwolle, 2017).