Wat is de "Amsterdamse School"?
Dit artikel gaat dieper in op de (soms verrassend lastige!) vraag: 'Wat is de “Amsterdamse School”?'
“De Amsterdamse School” is een stijl in de Nederlandse architectuur, die een relatief korte bloeiperiode heeft gekend van 1910 tot 1930, maar desondanks behoorlijk bekend is geraakt. Deze stijl heeft zich ontwikkeld vanuit een reactie op het als rationeel beleefde bouwen van H.P. Berlage, hoewel de Amsterdamse Schoolstijl ook enigszins schatplichtig is aan Berlage. Een groep jonge architecten, die allen werkten op het bureau van E. Cuypers te Amsterdam, begon gebouwen te ontwerpen in een meer expressieve en fantasievolle stijl. Bekende namen zijn: M. de Klerk, J.M. van der Mey en P.L. Kramer. Samen ontwierpen zij het Scheepvaarthuis in Amsterdam, 1912 - 1916, dat algemeen gezien wordt als het eerste in Amsterdamse Schoolstijl ontworpen gebouw. Het begrip “Amsterdamse School” werd voor het eerst gebruikt in een artikel in 1915 door J. Gratama, architect.
In de Amsterdamse Schoolstijl wordt het accent gelegd op de uiterlijke verschijningsvorm van een gebouw en minder op de functionaliteit ervan.
Enkele kenmerken van de Amsterdamse schoolstijl zijn: het gebruik van bakstenen (daarmee staat deze stijl in een oude Hollandse traditie). In een gevel worden vaak verschillen soorten en kleuren bakstenen toegepast. Ook zien we verschillende soorten metselverbanden en voegwerk (vaak diepliggend). De gevels vertonen vaak welvingen en uitstulpingen, o.a. door het toepassen van ronde uitbouwen (torentjes). De ramen hebben vaak opvallende vormen, bijvoorbeeld schildvormig of de vorm van een trapezium of parabool. Ook zien we vaak horizontale roedeverdelingen. Er is veel aandacht voor details, ook in de vorm van versieringen d.m.v. sculpturen. Verder zien we vaak smeedijzeren versieringen (hekwerk) en gebruik van glas-in-loodramen. De hoekpanden of de gebouwen op het eind van een complex worden vaak extra benadrukt door een torenachtig element. Er zijn ook andere zogenaamde “hoekoplossingen”. De ingangen en trappenhuizen worden vaak benadrukt door een speciale vorm of decoraties in steen of smeedijzer. Zie verder hoofdstuk 3. Kenmerken van de Amsterdamse Schoolstijl.
In Amsterdam zijn hele wijken in deze stijl gebouwd. Zoals de Spaarndammerbuurt, de Rivierenbuurt in Amsterdam-Zuid en in Amsterdam-West. Dat kon gebeuren doordat de architecten die tot de Amsterdamse School gerekend werden, belangrijke posities verwierven, zoals bijvoorbeeld gemeentearchitect of lid van de schoonheidscommissie. Daardoor hadden ze veel invloed op de stijl waarin in de stad gebouwd werd. Vooral als het om gemeentewerken ging (o.a. bruggen door P.L. Kramer). Juist in deze periode bloeide, na de invoering van de Woningwet, de sociale woningbouw op. De architecten van de Amsterdamse schoolstijl konden daarop hun stempel drukken.
Het tijdschrift voor architectuur en vormgeving Wendingen, dat verscheen tussen 1918 en 1932, opgericht en geleid door H.Th. Wijdeveld, was de spreekbuis voor de Amsterdamse School.
De architecten van de Amsterdams School beperkten zich niet tot het ontwerpen van gebouwen. Ook interieurs en meubilering werden door hen ontworpen. Ook werd samengewerkt met kunstenaars op andere terreinen: beeldhouwers voor versieringen aan de gevels of bruggen (Hildo Krop); glazeniers voor het ontwerpen van glas-in-loodramen. Het begrip “Gesamtkunstwerk” wordt hiervoor gebruikt.
Vaak ontwierp men de directe omgeving als één geheel met het gebouw. Een fraai voorbeeld daarvan in Utrecht is de voormalige politiepost aan de Tolsteeg en de Tolsteegbrug door J.I. Planjer (1927).
De Amsterdamse Schoolstijl werd niet door iedereen gewaardeerd. Er was ook kritiek. Men vond o.a. dat het accent teveel op het uiterlijk van de gebouwen lag en te weinig op de functie.
Zo was er al tijdens de bloeiperiode van de Amsterdamse Schoolstijl ook een ander bouwstijl in opkomst: “De Stijl”. Het was oorspronkelijk de naam van een tijdschrift, uitgegeven door de kunstschilder Theo van Doesburg. Het tijdschrift verscheen van 1917 tot 1931. Verschillende groepen kunstenaars sloten zich bij deze stroming aan. Hun uitgangspunt was de zuivere abstractie. In middelen beperkte men zich tot de elementaire gegevens, de rechte lijn en de rechte hoek. Men gebruikte primaire kleuren. Er was een duidelijke invloed van het kubisme. In de bouwkunst vermeed men het gebruik van baksteen (zo kenmerkend voor de Amsterdamse Schoolstijl). Als architecten sloten zich o.a. aan: J.J.P. Oud . (fabriek in Purmerend, 1918) en G. Rietveld (het beroemde Rietveld-Schröderhuis, 1924 te Utrecht). Ook bij De Stijl ging vorm voor functie.
Het functionalisme (het Nieuwe Bouwen, 1920-1940) en de Nieuwe Zakelijkheid komen uit deze stroming voort. Daarbij werd het accent gelegd op strakke lijnen en functionaliteit, i.p.v. op “uiterlijke schijn” en versieringen. De vorm volgt de functie en niet omgekeerd (zoals bij de Amsterdamse Schoolstijl en De Stijl nogal eens het geval was).
Het bouwen in Amsterdamse Schoolstijl heeft zich niet beperkt tot Amsterdam, de plaats waar de stijl haar naam aan ontleent. Ook buiten Amsterdam werd in deze stijl gebouwd. Ook hier gold de invloed van gemeentearchitecten, maar ook van rijksarchitecten, zoals J. Crouwel die postkantoren kon bouwen in o.a. Haarlem, Utrecht en Doetinchem. Gebouwen in Amsterdamse Schoolstijl vinden we in alle grote en kleinere steden van Nederland .
Bron tekst en afbeeldingen: R. Elink Schuurman en B. Lodewijks; De Amsterdamse School in Utrecht. Vier wandel- of fietsroutes door de stad.