Een architect wordt ouder...
Een architect wordt ouder…
Een weekend in Antwerpen en uw redacteur had afgesproken met Wim Jacobs om over een mogelijke rol te spreken bij WENDINGEN, digitaal platform voor de Amsterdamse School. Op weg naar zijn afspraak liep hij langs een voornaam huis aan een voorname Lei. Zie foto inzet: een deel van de toegangsdeur. Is die niet elegant en expressief, als Amsterdamse School in Antwerpen? – wat een mooi thema! – dacht hij, nog 100% leek. Hij kon zich zulke vrije gedachten permitteren. Het bleek een van de eerste bouwwerken te zijn van Léon Stynen. Dat weekend in Antwerpen was geheel gewijd aan de muziek van Frank Zappa. Het speelde zich af in het magistrale De Singel-complex aan de Desguinlei, vlak tegen de Antwerpse Ring aan. Dit hoogtepunt van modernisme in Antwerpen bleek te zijn ontworpen door, jawel, Léon Stynen, een latere geestverwant van Le Corbusier dus, zie de rest van de foto boven. Gebouwd met pozen tussen 1968 en 1980, zo’n vijftig jaar later.
Een architect wordt ouder… is een prikkelend thema dat uw redacteur vaak bezighoudt. Bouwers, die een enorme economische crisis meemaken en twee verschrikkelijke wereldoorlogen, en die niet evolueren in hun werk, dat is gewoon niet voor te stellen. Jong gestorven architecten, zoals Michel de Klerk, ontlopen deze ingrijpende wijziging in hun oeuvre, waardoor hun werk een speciale mythische consistentie kan blijven houden. Wat zou hij later zijn gaan bouwen?
Neem nu Michiel Brinkman, die in opdracht van de Rotterdamse Woningdienst het prachtige en baanbrekende Justus van Effenblok heeft ontworpen in 1922, als Rotterdams antwoord op de Amsterdamse School. Het is dezelfde Michiel Brinkman die later met Leendert van der Vlugt de Van Nellefabriek bouwde, hét monument van modernisme in Nederland. Ook architecten van de Amsterdamse School maken grote ontwikkelingen door. Vaak wijst men dan op de blokken langs de Hoofdweg en aan de Postjesweg van Piet Kramer, die een stuk soberder zijn dan zijn werken aan het Van der Helstplein en het complex van De Dageraad. Of de evolutie in zijn (500!, waarvan 220 uitgevoerd) brugontwerpen. De vingers van uw redacteur jeuken, want over zo’n man bestaat niet eens een monografie, voor zover hem bekend althans*. Maar deze evolutie is natuurlijk bij veel Amsterdamse Schoolarchitecten zichtbaar, architecten die ouder zijn geworden. Zoals bij Cornelis Blaauw, bekend van zijn mooie en ingenieuze Villa Meerhoek in Bergen (1917) of zijn 'Schip van Blaauw’ voor de Universiteit van Wageningen (1920). Zo’n tien jaar later bouwde hij het 'meest Russische' plein van Amsterdam (Minervaplein, 1929) of op verzoek een Delftse Schoolvariant voor zijn raadshuisontwerp voor Leiden. Of de strijdbare J.B. van Loghem, van wie Museum Het Schip dat prachtige naaimeubeltje in de collectie heeft (oh schande, we hebben nog geen biografie van hem). Hij bouwde in Haarlem de schitterende woningbouwcomplexen Huis ter Cleeff, Rosenhaghe en Tuinwijk-Zuid, vertrok naar Rusland om er in Kemerovo in Amsterdamse Schoolstijl te bouwen en eindigde zijn carrière als modernist.
De andere kant nog even. De ultra-modernist, die we al noemden, Le Corbusier dan, hij bouwde op het einde van zijn leven aan de totaal andere kant zijn spectrum: de volledig organische en uiterst spirituele kapel van Notre Dame du Haut in Ronchamp. Het is een démarche die in de geschiedenis van het modernisme even weinig wordt begrepen als de overgang van de Amsterdamse School naar soberder manieren van bouwen.
Over architecten en stijlen die voorbij gaan…