De lantaarns van Rutgers
De veelzijdige architect Gerrit Jan Rutgers heeft een enorm oeuvre op z'n naam staan. Een uniek element bij veel van zijn ontwerpen is de toepassing van lantaarns.
Architect Rutgers heeft Amsterdam verrijkt met tientallen prachtig vormgegeven wooncomplexen, villa’s, een groot hotel in de Vijzelstraat en zelfs een kerk, de Lutherkapel in de Gerrit van der Veenstraat. Ondanks dat hij vaak als “veelbouwer” wordt gekenschetst doet men hem daarmee tekort. Daarvoor zijn de details die zijn gebouwen kenmerken te boeiend, te divers en te verrassend. Op één gebied is Rutgers zelfs uniek te noemen. Rutgers is namelijk de ontwerper van lantaarns aan de gevels. In de meest basale vorm gaat het om onopvallende kleine uitstulpingen aan de gevels die het trappenhuis van licht voorzien (Okeghemstraat, 1926). Andere, grotere, lantaarns onderscheiden zich maar net aan van erkers en zijn dat feitelijk ook (Apollolaan, 1927). In de Gerrit van der Veenstraat (1930) liggen twee lantaarns tegenover elkaar. Althans, recht van voren zien zij er uit als lantaarns, maar van opzij gezien blijkt het te gaan om erkerachtige aanbouwsels die zo groot zijn dat er zelfs een kamer in is gecreëerd. Om de hoek in de Bachstraat, deel van hetzelfde blok, hangt een reusachtige lantaarn met gekleurd glas als een bijna zelfstandig object aan de gevel. Deze voorziet het trappenhuis van licht. Wellicht de mooiste lantaarn die Rutgers heeft gecreëerd.
Op grotere schaal zijn lantaarns ook aangebracht aan wooncomplexen van Rutgers. De basisvorm, voorzien van roze ruitjes in glas in lood gevat, vinden we in de Lekstraat en de Waverstraat (1924). Hier is het trappenhuis gesloten en ligt de lantaarn boven de voordeuren. Hij is gekoppeld aan de ramen van de keukens aan weerszijden van de lantaarn; maakt deel uit van hetzelfde kozijn. Een vroeg voorbeeld van een lantaarnachtige erker met een platte overstekende hoed is te vinden aan de twee gespiegelde complexen langs de Hoofdweg (1924). Verder in de jaren 20 gaan de portieken open. Granieten trappen vanaf de straat leiden naar de portiek op de eerste verdieping, de zogenaamde Haagse portiek. In sommige gevallen hangen de lantaarns die de portiek van daglicht voorzien aan de gevel (Niersstraat 1930, Rooseveltlaan 1931), maar aan de Churchill-laan komen ze vrijwel geheel los en vormen ze haast zelfstandige objecten (Churchill-laan, 1928). Een heel mooie variant vinden we tenslotte aan het Van Tuyll Van Serooskerkenplein (1930). Hier is echter de ronde vorm verlaten voor een langwerpige strook bont gekleurd glas.
Het ligt voor de hand naar Japan te kijken voor de oorsprong van de trappenhuislantaarns. De lampionvorm kan als inspiratie hebben gediend. Dichter bij huis hebben wellicht de ronde houten erkers die Michel de Klerk creëerde aan zijn wooncomplex aan de Vrijheidslaan (1921) als inspiratiebron gediend.