Portieken van de Amsterdamse School
Stadsgeograaf Ronald Klip is door Wendingen gevraagd een themabijdrage over de portieken van de Amsterdamse School te schrijven.
Wie in Amsterdam door de gordel '20-'40 rijdt en af en toe naar de gevels kijkt, zal de grote variatie in portiekvormen snel opvallen. Twee deuren, vier deuren, blank gelakt of niet, wel of geen luifel, teruggelegen, met steektrap of pal aan de straat: alles lijkt mogelijk. Dit artikel probeert een aantal varianten op een rijtje te zetten.
Vier deuren lijkt de meest voorkomende variant. Eén deur voor de woning op de begane grond en een deur voor de bovenwoningen, en dat dan tweemaal omdat de portieken van huizen met gespiegelde plattegronden naast elkaar in de gevel zitten.
Dat principe van twee deuren per huis werd in de negentiende eeuwse wijken al op grote schaal toegepast. In de twintigste eeuw wilden volkshuisvesters ervan af, in hun streven naar huiselijkheid. Hoofdinspecteur voor de Volkshuisvesting H. van der Kaa schreef in 1927: Een woning in een huurkazerne met één straatdeur en één trap is naar ons begrip geen woning in den waren zin des woords. Het gebouw moge zeer doelmatig en hygiënisch zijn ingericht, het moge buitengewoon geschikt zijn om veel menschen te bergen, maar het mist wat wij 'huiselijkheid' noemen. Het lijdt dan ook geen twijfel dat de etagewoningen, zooals die te Amsterdam en Rotterdam voorkomen, met zes of acht gezinnen over één trap, slechts noode aanvaard worden.
Als er dan in meerdere woonlagen gebouwd moest worden, diende elke woning een eigen opgang te hebben. In de praktijk was dat niet zo makkelijk: elke etage zou een eigen deur en trap moeten krijgen, hetgeen veel te duur zou zijn en tot een wirwar van trappenhuizen zou leiden.
Her en der in Amsterdam is wel geprobeerd om zoveel mogelijk woningen een eigen deur aan de straat te geven. Dat leidde tot imposante rijen deuren zoals in de Churchill-laan. De voordeuren, drie per huis, zijn gegroepeerd in portieken met in totaal zes deuren op een rij. Per huis is er een deur voor de beganegrondwoning, een deur voor één hoog en een gemeenschappelijke deur voor de bovenste etages. Het lijkt erop dat drie deuren per huis alleen in de particuliere woningbouw is toegepast; voor sociale woningbouw zal het te duur zijn geweest doordat de extra trap teveel ruimte kostte.
Bij huizen met drie bouwlagen werd soms een variant toegepast die bekend werd als het Haagse portiek, omdat ze vooral in Den Haag voorkwam. De woningen op de begane grond kregen een eigen deur. Daartussen leidde een steektrap naar een bordes met de eigen deuren van de woningen op één en twee hoog. Het ging om de woningen van twee huizen, zo dat er in totaal vier deuren waren op het bordes. Soms was het portiek helemaal open, soms werd het bovenste deel afgesloten met een lantaarn: een opening in de gevel om licht toe te laten. In Amsterdam werd het Haagse portiek bijvoorbeeld toegepast door Piet Kramer in de Paramaribostraat. De veelbouwers Gulden & Geldmaker gebruikten het vaak, onder meer aan het Sumatraplantsoen.
Maar meestal hield men het op de traditionele twee deuren per huis. Door de spiegeling van twee huizen naast elkaar ontstond vanzelf symmetrie.
Voor architecten waren portieken een mogelijkheid om de zoveelste lange rij woningen een eigen gezicht te geven. Er werd gevarieerd met kleur en vorm. Ook nadat de zwierigheid van de vroege Amsterdamse School voorbij was, werden portieken nog gebruikt voor detaillering, vooral in de particuliere woningbouw. Deuren kregen houtsnijwerk met Indisch aandoende motieven. Soms zijn typische Amsterdamse School-vormen zoals de parabool te herkennen. Ook luifels leenden zich goed voor het aanbrengen van variatie.
De foto's boven dit artikel tonen een selectie van portieken.
___
Het citaat van Van der Kaa komt uit Het Nederlandse woonhuis van 1800 tot 1940 (Niels L. Prak, 1991).