Kleurgebruik

Een gesprek met kleur- en interieurontwerpster Frederiek Reitsma (en tevens kleindochter van architect Egbert Reitsma) over het kleurgebruik van Amsterdamse School-architecten.

Het kleurgebruik van Amsterdamse School-architecten kan niet los worden gezien van hun individuele expressie als kunstenaar: net als de keuze voor vormen en materialen was ook de keuze voor kleuren het resultaat van deze expressie. Soms hadden de kleuren echter ook een symbolische betekenis, of gaf het kleurgebruik uiting aan de functie of het type gebruiker dat de architect voor ogen had. Vaker wellicht was het onderdeel van het compositief schema, waarbij het ‘slechts’ ter versiering diende. Er was zeker niet altijd een motief nodig om rijk kleurgebruik toe te passen. Ook zien we een zekere ontwikkeling in kleurgebruik over de grofweg 30 jaar dat de Amsterdamse School in zwang was. De redactie sprak hierover met Frederiek Reitsma. De Groningse is behalve kleur- en interieurontwerpster ook kleindochter van de Amsterdamse School-architect Egbert Reitsma (1892-1976). Deze architect staat bekend als een architect die veelvuldig met kleur werkte voor zijn ontwerpen.

Volgens Frederiek Reitsma waren er bij de Amsterdamse School architecten verschillende motivaties voor het gebruik van kleuren. “Over het algemeen werd kleur gebruikt om een extra dimensie aan een ontwerp mee te geven. Het was vooral een kunstzinnige toevoeging van de architect aan het geheel. Het hangt dan natuurlijk ook van de architect, de opdrachtgever en de gebruiker af wat die mooi vonden. En hoe de 'trend' was. Je ziet toch vaak dat dit gaat in golfbewegingen (dat is nu nog steeds zo, na veel wit en grijs volgt weer kleur).”

Aan het begin van de Amsterdamse School (1910-1920) werd nog vaak blank gelakt hout gebruikt. Met combinaties van houtsoorten werden verschillende versieringen gemaakt. Een belangrijke stap in de ontwikkeling van de Amsterdamse School is het villapark in Bergen (1915-1918). Deze villa’s van verschillende architecten werden gebouwd voor de Amsterdamse tegelhandelaar Arnold Heijstee. Voorwaarde voor de architecten was dat zij veelvuldig gebruik moesten maken van zijn kleurrijke tegels. Er werd veel geëxperimenteerd met verschillende kleurencombinaties, waarbij het schilderwerk vaak ook werd meegenomen.

Rond 1920, als de beweging op haar hoogtepunt is, zien we dat het kleurgebruik vaak een belangrijk onderdeel van het ontwerp is, waarna vanaf 1925 de Amsterdamse School iets van haar ongeremdheid begint te verliezen. Het valt op dat kleuren dan steeds vaker plaatsmaken voor varianten van wit. Wel ziet Reitsma dat men in de periode van de Amsterdamse School over het algemeen donkerder en zwaardere tinten gebruikte dan tegenwoordig. Dit betrof voornamelijk het schilderwerk.

Sociale woningbouw

Kleur als onderdeel van een verheffingsideaal is Reitsma niet tegengekomen. Als de architectuur al voor lagergeschoolde arbeiders of kerkgangers gebruikt werd, hetgeen bij de Amsterdamse School vaak voorkwam, dan was er niet een speciale kleur of kleurencombinatie die gezien werd als verheffend. Het was het totaalbeeld van architectuur als hogere kunstvorm zelf die moest zorgen voor een prettige woon- of leefomgeving.

Bijzonder kleurgebruik bij architectuur voor arbeiders is het door Michel de Klerk gebruikte ‘postduifgrijs’ in het interieur van het postkantoor van Het Schip (1921). Hier had de kleur de functie van symboliek binnen het decoratieprogramma dat specifiek rondom arbeiders was bedacht. Reitsma: “Een belangrijke afweging voor kleur waren toch ook de kosten die ermee gepaard gingen. In sociale woningbouw waren de budgetten vaak laag. Men moest zich ook vaak houden aan gemeentelijke verordeningen en kale budgetten. Woningen moesten ook neutraal van kleur zijn, omdat het huurwoningen waren. Niet iedereen houdt van bijvoorbeeld groen, geel of paars.” Bij de bekendste voorbeelden van sociale woningen in Amsterdamse School stijl lijkt dit wellicht anders. Het betrof hier echter vaak prestigeprojecten. Hier woonden arbeiders die niet tot de allerarmsten behoorden en dus een hogere huur konden betalen. Wanneer de budgetten het toelieten, werd er uitgebreid met kleurcombinaties geëxperimenteerd.

In de woningen voor hogere klassen was een vergelijkbare tendens zichtbaar. Voor appartementen die gebouwd werden door ontwikkelaars, waarvoor de bewoners bij de bouw nog niet bekend waren werd minder geëxperimenteerd met kleur. Bij villa’s die op maat werden gemaakt voor de opdrachtgevers werd vaker meer kleur gebruikt. Reitsma: “Kleur kan ook van de vorm in de architectuur afleiden of deze juist versterken. Het is natuurlijk altijd 'gewaagder' om expressieve kleuren te gebruiken dan neutraal wit. Het vraagt ook meer 'kijk' op kleur, dus je moet goede adviseurs hebben met artistieke kwaliteiten, om kleur en vorm toe te passen.”

Kleur en materialen

In het exterieur waren er vooral trends in het gebruik van kleur in baksteen, al of niet in combinatie met houten kozijnen en andere sierelementen. Dit volgde een vergelijkbare golfbeweging als het binnenwerk. Waar in het begin van de beweging de kleur van baksteen nog weinig experimenten kende, raakt het gebruik van andere kleuren rond 1920 in zwang. Diep bruin, paarsbruin, rood, of zandkleurig, maar ook combinaties van verschillende kleuren stenen wordt populair. Bekend zijn de rood-oranje bakstenen die veel werden gebruikt in combinatie met een donkerder variant, maar ook werd er veel gecombineerd met geglazuurde stenen in allerlei kleuren.

Bij de Amsterdamse School in de provincie Groningen was kleurgebruik zeer belangrijk. Vanwege een hoge welvaart in het gebied bleef hier de uitbundige variant van de Amsterdamse School langer populair en ontwikkelde deze zich verder met een grote nadruk op kleurcombinaties. In de ontwerpen van architecten als Egbert Reitsma, Albert Wiersema en Willem Reitsema worden verschillende kleuren bakstenen gecombineerd met fel geschilderd houtwerk, zoals kozijnen en dakranden.

Reitsma: “Mijn grootvader zei: 'Men moet zoveel mogelijk bouwen met de materialen uit de omgeving, dat geeft harmonie’. Zo hield hij erg van baksteen, met name de gesinterde kromgetrokken baksteen (mondsteen) van Groninger klei. Met z'n diep rood, blauw en paarse kleuren. Daar passen geen pasteltinen bij, maar wel primaire en secondaire kleuren.”

In het westen van het land was minder geschikte klei beschikbaar. Er waren dan ook minder lokale baksteenfabrieken. De Amsterdamse Schoolarchitecten uit Amsterdam vertelden graag dat het een gebruik werd om tijdens uitstapjes naar het oosten de verschillende fabrieken aan de rivieren te bezoeken om nieuwe kleuren en vormen bakstenen en dakpannen te zoeken.

De Amsterdamse School kende geen vastgestelde richtlijnen. Zo waren er veel persoonlijke voorkeuren, hetgeen de stijl erg divers maakt. Reitsma: “De diepblauwe ultramarijn en indigo waren de lievelingskleuren van mijn grootvader, vooral in combinatie met donker groen, in die tijd vond men dat blauw en groen niet combineerden, daar trok hij zich (juist) niets van aan en paste dit regelmatig toe. Bij de restauratie van de kerk in Appingedam (1928) hebben wij een deur gevonden in het souterrain met donkergroene kozijnen en een diepblauwe deur. Deze kleuren komen nu ook weer op de drie dubbele deuren in de voorgevel. Ik zie bij de eerste kerk die hij bouwde in Kollum (1924), de plafondschilderingen overwegend diepblauw, middengroen, steenrood, oudroze met een beetje geel en creme, het zijn Tuschinski-achtige kleuren. Bij de volgende kerken ging het meer richting primaire kleuren, alleen minder primair dan dat Mondriaan ze toepaste: rood, donkerblauw, soms wat geel, middengroen en zwart. Deze kleuren komen ook voor bij het werk van Wobbe Alkema (1900-1984) - van kunstenaarsvereniging De Ploeg waar beiden bij aangesloten waren - en bij Vilmos Huszár (1884-1960) en Van Doesburg (1883-1931). Dit waren medeoprichters van 'De Stijl', die in Groningen ook wel voordrachten gaven. Na 1930 (bijvoorbeeld de kerk in Andijk) werd er steeds minder kleur gebruikt, hooguit panelen aan het plafond en het liturgisch centrum. Bij de blokken met woonhuizen en kantoorgebouwen liet Egbert Reitsma vooral de baksteen spreken, met hooguit de stalen kozijnen en houtwerk blauw - voor zover dat nu nog origineel is.

Egbert Reitsma gebruikte voor zijn kerken baksteen aan de buitengevel, met smalle (vaak zwarte of donkerblauwe) gietijzeren kozijnen met glas in lood, toegangsdeuren in donkerblauw of gelakt eikenhout met zwaar zwart gietijzeren deurbeslag, verder was er weinig kleur aan de buitengevel. Binnen was het heel veel kleur; plafond, banken, ornamenten, glas in lood met hout en wanden metselwerk.”

Een andere veel voorkomende kleurencombinatie is een variant van wit met zeer donkere kleuren of zelfs zwart. Piet Kramer vond dit een typisch Amsterdamse kleurencombinatie, die ontleent was aan de grachtenpanden. Daar waren gevels vaak zwart geschilderd (uit praktische overwegingen), waarbij de kozijnen ‘beendergeel’ waren. Kramer paste deze combinatie toe in het Zwarte Huis aan de Okeghemstraat in Amsterdam (1921). Ook ziet men in de hoofdstad vaak het typische “grachtengroen” voor voordeuren, met een omlijsting van gebroken wit. Deze kleur komt ook terug in het smeedijzerwerk van de bruggen.

Restauratie

Op een vraag over de moeilijkheden die optreden bij het restaureren van kleurvlakken uit de tijd van haar grootvader, antwoordt Reitsma: “Wat ik wel tegen ben gekomen is dat men het té mooi wil maken, waardoor het karakter en het verleden er uitgehaald wordt. Als je anno 2013 een nieuw geschilderd monument krijgt, dan mist het de patina. De huidige synthetische verven waar schilders mee moeten werken hebben geen diepte en een synthetische glans, waardoor door de spiegeling de kleur nagenoeg wegvalt. Zo zie je meer de spiegeling in plaats van de kleur. Dat men toch vaak met de moderne fabrikanten werkt is jammer. Ik vind deze kleuren vaak wat enkel, waardoor de kleur vaak als te fel en schel wordt ervaren. Dan is de restauratie mijns inziens verprutst. De kleuren van vroeger hadden over het algemeen meer kleurmengingen in zich. Er is veel verschil tussen een 'gewone' schilder en een restauratieschilder. Sommige opdrachtgevers weten het verschil niet, of staan hier niet bij stil en dat kan lastig worden gaandeweg in het proces, ook budgettair gezien. Eigenlijk moet je je in die tijd verplaatsen, hoe men toen dacht en leefde en dan klopt het met het gebouw.”

De foto bij dit artikel is gemaakt door de Amsterdamse fotograaf Teo Krijgsman. Zijn foto's van werken van Reitsma vormen de basis van een boek over deze Amsterdamse School-architect, dat binnenkort zal verschijnen.

 

  • Galerij:

Zoeken in blog