Bijzondere metselverbanden: de Ark (Jan Frederik Staal)
Verscholen in de lommerrijke omgeving van Bergen ligt Park Meerwijk, een villawijk die volledig in Amsterdamse School-stijl is uitgevoerd. Voor het platform schreef Jan Tromp een korte tekst, getiteld 'De poëzie van de baksteen': een beschouwing van de bijzondere metselverbanden die zijn toegepast in De Ark van Jan Frederik Staal.
De grondleggers van de Amsterdamse School waren geen theroretici, ze tekenden en bouwden en hadden aan een manifest geen boodschap. Park Meerwijk in Bergen NH, voltooid in 1918, kan men als een gebouwd manifest van de Amsterdamse School beschouwen, hoewel de architect Blaauw het bestaan van een school nog in 1920 ontkent vanwege de afwezigheid van ‘innerlijke samenhang’. Die samenhang en de gemeenschappelijke kenmerken zijn in Park Meerwijk echter uitbundig aanwezig en over één daarvan gaat dit artikel: het toepassen van baksteen.
Het meest opwindende voorbeeld van baksteengebruik vinden we in villa de Ark van de architect Jan Frederik Staal. De naamgeving aan deze villa wordt pas duidelijk wanneer men zicht heeft op de zuidgevel. Dan ziet men het lompe vaartuig met stompe neus, zoals de amateur Noach wellicht zou hebben gebouwd, naar links over de struiken drijven.
Voor ons doel is de tegenoverliggende noordgevel het meest geschikt. Bij de eerste aanblik ervan, kost het moeite te geloven dat we het over hetzelfde gebouw hebben. Afgezien van de naamgeving, is hier in niets nog iets van een vaartuig te herkennen. Dat maakt het monument ook zo spannend, elk van de vier gevels levert een compleet ander beeld op.
Om het unieke gebruik van de baksteen en het metselverband ten volle te beseffen en te bewonderen, moeten we de baksteen ontleden in de onderdelen, die in de schijnbaar fantasieloze vorm verscholen liggen.
Voor de eerste drie onderdelen hoeven we de steen geen geweld aan te doen, door te kijken kunnen we de vlakke kant, de kop en de strek onderscheiden. Als twee koppen verbonden worden door metselspecie ontstaat daar de stootvoeg, een stoere krachtterm, net als de kop en de strek, die gedrieën refereren aan de sterkte van de muur. Voor de volgende onderdelen moeten we de steen wèl met geweld benaderen.
Als we een baksteen in vier gelijke delen hakken, verkrijgen we vier klezoren. Één klezoor is dus een kwart baksteen. Een tweeklezoor is een ongebruikelijke term, dat is gewoon een halve steen. De term drieklezoor wordt daarentegen onder vaklieden veelvuldig gebruikt - een vierklezoor vanzelfsprekend nooit. Hakken we de steen overlangs middendoor, dan ontstaan er twee klisklezoren. Klezoor is een verbastering van het franse closoir, sluitsteen. Ze worden onder andere gebruikt aan het einde of aan het begin van een nieuwe steenlaag, zodat de stootvoegen niet precies onder elkaar komen te liggen, want dat zou de sterkte van de muur niet ten goede komen.
Hieronder een uitsnede uit de noordmuur van villa de Ark.
We bezien het deel van de muur in de omgeving van het raam van het trappenhuis, aanschouwelijk gemaakt in de roedenverdeling van het glaswerk. Elke afzonderlijke steenlaag vertoont de opeenvolging van twee koppen, twee strekken, twee koppen en een vlak, kortweg kop-strek-kop-vlak. Elke steenlaag verspringt ten opzichte van de volgende met een drieklezoor. Dat is het duidelijkst zichtbaar aan de vlakken, die aan de linkerzijde schuinomhoog lopen en rechts van het spiegelende raam het spiegelbeeld daarvan opleveren.
Het meest geraffineerde gevolg van dit metselmozaïek is, dat de steenlagen verticaal dezelfde opeenvolging kop-strek-kop-vlak laten zien. De metselaars die dit mozaïek hebben mogen of moeten uitvoeren, hebben geen moment ongeconcentreerd kunnen werken.
Persoonlijke ervaring:
Termen als klezoor, drieklezoor en klisklezoor klinken mij als muziek in de oren: je hoort de stenen als het ware tot elkaar spreken wanneer ze elkaar raken. Kop, vlak en stootvoeg roepen weer andere associaties op. Nergens anders in ons land is voor zover mij bekend gebruik gemaakt van dit unieke metselverband. Aan de bedenker ervan, J.F. Staal en zijn vakkundige metselaars, draag ik het afsluitende sonnet op.
Ode aan de baksteen
Oh baksteen, hoor mij aan, uw lof laat ik weer klinken,
Die ‘t ongeletterd volk, niet te ontdekken mag.
Dat zelfs in negatieve zin uw naam ontkracht,
Als “ baksteen op de maag” of “als een baksteen zinken”.
Welluidend is de klank, die neerdaalt in mijn oor,
Wanneer ‘k u vierendeel, zo kom tot vier klezoren.
De triool drieklezoor klinkt als muziek in d’oren!
En uit uw gulden snede, verschijnt de klis-klezoor!
Uw synoniem is klinker en in metselverband
Hebt ge ook mede-klinkers en dus uw eigen taal
Plus een vocabulaire, weten we allemaal.
Dit inzicht vraagt alleen een weinigje verstand.
Één stapje verder durf ik, uw taal is poézie,
De Amsterdamse School uw kunstacademie.
In steenschrift pronken nu uw huis gemaakte oden,
Die met hun woord in beeld, ons tot bewond´ring noden.
Links